Nieuws van boswachter Henk Ruseler: oktober 2018

Maandag 24 september 2018

Burlende herten en bosbessen plukken in oktober. De kans dat dit in 2018 werkelijkheid wordt is zeer wel aanwezig. Op het moment dat ik deze blog schrijf zijn we in de tweede helft van september en zag ik vorige week nog een roedel van 30 herten bij elkaar. Deze heren hadden blijkbaar nog geen interesse in de hinden. Toch heb ik in de vorige nieuwsbrief al melding gemaakt van bronstactiviteit rond mijn huis. Wat is er aan de hand in 2018?

Vast staat dat het extreem droge voorjaar, gevolgd door een nog drogere en hete zomer, effect heeft gehad op de conditie van de hinden. En juist de hinden bepalen wanneer het spektakel aanvangt. Momenteel zijn er wel hinden bronstig, maar waar ik in de afgelopen jaren steeds kon roepen dat de hoogbronst (de meeste hinden zijn dan bronstig) rond de 20ste september valt is dit nu beslist niet het geval. De kans is groot dat wanneer u deze nieuwsbrief leest, er nog steeds bronstactiviteit te zien en te horen is. Een ander fenomeen van deze herfst is dat de bosbessen volop in bloei staan. Na de eerste regens hebben de verdorde en verbrande bosbessen massaal jong blad geproduceerd en op sommige plekken lijkt het alsof je in een voorjaarsbos bent beland. Nu staan ze ook nog volop in bloei, dus wanneer de weersomstandigheden meewerken zijn er eind oktober nog bosbessen.

In mijn vorige nieuwsbrief beloofde ik u het deze maand over de resultaten uit inventarisaties van de Florawerkgroep te hebben. Deze werkgroep van de Vereniging van Vrijwilligers van de Hoge Veluwe is vanaf 1977 actief. De 18 enthousiaste leden houden op verzoek van de Parkdirectie de ‘burgelijke stand’ van de flora bij. En en passant genieten ze van het buiten zijn. Een van deze enthousiaste leden is Jan Bokdam en hij stuurde mij voor deze nieuwsbrief een zeer uitgebreid verslag. Ga er even rustig voor zitten want het is buitengewoon interessant om te lezen.

Inventarisaties van de Florawerkgroep
Van april tot en met september worden vooral vaatplanten (zaadplanten, varens, wolfsklauwen en paardestaarten) geïnventariseerd, in het winterhalfjaar korstmossen, mossen en paddestoelen. Cultuurplanten in tuinen en op erven worden niet genoteerd, verwilderde exemplaren wel, evenals cultuurgewassen op wildakkers en wildweiden. Vanaf 2006 worden van alle vindplaatsen de GPS-coördinaten vastgelegd. Vanaf dit voorjaar wordt een invoerapp gebruikt. In de Databank zijn ook betrouwbare gegevens van de periode 1960-1977 opgenomen.

Het basisprogramma wordt gevormd door de Park-brede inventarisatie van alle vaatplanten, per km-hok en in een cyclus van 7 jaar. Van belangrijke en zeldzame soorten wordt de verspreiding kleinschaliger bepaald en enkele zeer zeldzame soorten (b.v. orchideeënsoorten) worden zelfs jaarlijks integraal geteld. De inventarisatie van houtoogstgebieden en open gebiedsdelen  waarin  beheermaatregelen gepland zijn vormen een tweede deel van het jaarprogramma. De screening op de aanwezigheid van kwetsbare soorten geeft de beheerder de gelegenheid deze bij de uitvoering te ontzien. Een derde groep van activiteiten omvat het onderzoek naar de effecten van beheermaatregelen zoals plaggen, strooiselverwijdering, branden en runderbegrazing op de flora. Ten slotte is de FLWG (Florawerkgroep) ook betrokken bij diverse onderzoeksprojecten van derden in het Park. Alle data wordt opgeslagen in de Databank van de FLWG.

Deze Databank bevat inmiddels zo’n 75000 records van vaatplanten, dat betekent gemiddeld ca 1500 records per km2 of 15 per hectare. Het gros dateert uit de laatste 10 jaar. Sinds 1960 zijn in het Park meer dan 800 soorten vaatplanten gevonden en nog elk jaar wordt de Parkflora verrijkt met nieuwe soorten. In 2018 ontdekte de FLWG 12 nieuwe vaatplantensoorten in het Park, waaronder de zeldzame akkerplant nachtkoekoeksbloem en 2 nieuwe soorten korstmos (o.a. het extreem zeldzame rijstkorrelmos).Na 1960 zijn vele tientallen soorten verdwenen. Als zodanig worden soorten beschouwd die 10 jaar of langer niet meer gevonden zijn ondanks gericht zoeken. Zo zijn rozenkransje en heidekartelblad hoogst waarschijnlijk uitgestorven in het Park. Maar soms wordt een als verdwenen beschouwde soort na meer dan 10 jaar opnieuw gevonden , zij het op een andere plek ( bijvoorbeeld valkruid en blauwe knoop). Het is dan onduidelijk of de soort afwezig is geweest of alleen tijdelijk op de nieuwe plek over het hoofd is gezien. Het werkelijk aantal in 2018 aanwezige soorten in het Park is dus niet vast te stellen, maar ligt naar schatting rond de 700!

Jan heeft als floraspecialist daarnaast een buitengewoon heldere uiteenzetting over de gevolgen van de droogte gegeven, die u hieronder kunt lezen.

Gevolgen van de droogte voor flora in het Park
De extreme zomer van 2018 veroorzaakte groeiremming (stress) en sterfte. Tegelijkertijd bood ze de FLWG-floristen een unieke  kans om meer te weten te komen over de verspreiding en sterke en zwakke kanten van soorten ten aanzien van klimaatsverandering. De extreme zomer van 2018 wordt de normale zomer in 2050, zo voorspellen klimatologen.

Op de toegankelijk geworden bodem van drooggevallen vennen werden meerdere nieuwe groeiplaatsen gevonden van Vlottende bies en Grondster. Op een plek werden eind augustus meer dan duizend kiemplanten van Witte waterranonkel gevonden, een uiterst zeldzame soort van licht gebufferde vennen in het Park. Dat duidt op een rijke zaadbank. Anderzijds beperkte de vroege bladsterfte de herkenbaarheids- en vindbaarheidsperiode, wat tot uiting zal komen in het aantal records in 2018.

Kruiden vergeelden, bladeren van houtigen verbruinden. Bosbes vegetaties boden in augustus een ongekende  indian- summerkleur, die in een normale herfst nooit optreedt. Een teken dat er van een normale bladval met terugtrekking van waardevolle stoffen in de groene stengel en wortel  dit jaar geen sprake was. Struikheidevegetaties toonden in augustus kleurmozaieken met zwart van wintersterfte, oranjebruin van zomersterfte en paars van bloeiende exemplaren.

De bladsterfte medio augustus verschilde sterk tussen habitats, soorten en levensfasen. Waarschijnlijk een gevolg van verschillen in blootstelling en gevoeligheid. Ook de veerkracht, het herstel via hergroei en kieming na de eerste regen, varieerde. Het uiteindelijk effect op de flora zal pas in 2019 volledig zichtbaar zijn.

Ter illustratie wat feitelijke voorbeelden. Noch de jaarlijkse telling van gevlekte orchis (eind juni), noch die van een klokjesgentianenpopulatie (half augustus) op het vochtige-natte Deelense Veld lieten in 2018 een achteruitgang, sterfte of verminderde vitaliteit zien. De orchideeen en gentianen stonden er fris en bloeiend bij. Op de droge wildweides, graslanden en heides was de bladsterfte daarentegen dramatisch. Dit suggereert dat dat droogte in het algemeen belangrijker was als invloed dan hitte of straling. Op verstoorde losse en ondiepe bodems begon de bladverkleuring eerder dan op vaste bodems. Soorten die overal verdorden bleven soms groen In beschaduwde microhabitats zoals bosranden, ingangen van holen, greppelrandjes en noordhellingen van wallen en wortelkluiten. Tussen hoge pollen van pijpenstrootje bleven bosbes, schapenzuring, smalle stekelvaren en vossenbes de hele zomer groen. Het 1-jarige klein warkruid, normaliter op tientallen plaatsen in het Park te vinden als parasiet op struikhei werd in 2018 ondanks intensief en gericht zoeken uiteindelijk op 1 plek gevonden, n.l. in het heidegazon in het Steijnpark, naast een lekkende tuinslang, waar de bodem nat en de struikhei vitaal was. Heidespurrie, zandmuur, hondsviooltje, gelobde maanvaren en dwergviltkruid verdorden vroeger dan normaal in de droge graslanden.

Heidezegge, kleine schorseneer  en ruig schapengras bleven daarentegen de hele zomer groen. Waarschijnlijk dankzij een droogtetolerante bladstructuur en/of diepe wortelstelsels. Beide kenmerken zijn algemene aanpassingen aan het leven in een continentaal klimaat. De voorzichtige conclusie is dat klimaatsopwarming voor deze iconische soorten geen directe bedreiging lijkt te worden. Maar de droogte kan ook indirecte effecten op planten teweeg brengen in de vorm van meer vraatverlies. Als hun normale plantaardige en dierlijke zomervoedsel op de wildweides wegvalt worden grazers en omnivoren gedwongen al in juli en augustus hun wintervoer aan te spreken. Dit proces verklaart mogelijk de in augustus waargenomen vraat aan de wortels van kleine schorseneer, iets wat normaliter alleen in de winter plaats vindt.

Tot zover dit lezenswaardige verslag van Jan Bokdam. Het is fijn te weten dat er zoveel vrijwilligers begaan zijn met de flora en fauna in het Park en ook u kunt ons op verschillende manieren helpen. In dit geval breng ik nog maar weer even ons platform Snapshot Hoge Veluwe onder de aandacht, het onderzoeksprogramma dat het Park samen met de Wageningen University & Research heeft ontwikkeld. Wij zijn bijzonder trots met het feit dat Snapshot Hoge Veluwe sinds begin september nu ook wordt gepromoot op Zooniverse.org, het grootste en populairste platform ter wereld voor ‘citizen science’ of burgerwetenschap: onderzoek met behulp van het grote publiek.

Ik sluit af met u een buitengewoon kleurrijke oktobermaand te wensen en tot ziens in ons Nationale Park De Hoge Veluwe.