Nieuws van boswachter Henk Ruseler: december

Donderdag 26 november 2020

Nog even en we sluiten het jaar 2020 af en vieren de jaarwisseling. Oud en nieuw, maar is er wel een begin en een eind? Wanneer je zoals ik veel buiten bent, is die overgang een usance exclusief voor de mens, een moment in een voortdurende cyclus waar wij nu eenmaal graag bij stil staan. Echter, een hert op het Braamsveld kauwt op 31 december om twaalf uur gewoon een takje heide naar binnen en op mijn gazon krabt de das wellicht de laatste engerling naar boven. En omzien, dat doen ze niet zonder grond.

Persoonlijk kijk ik ook liever vooruit dan dat ik terug blik, maar in deze laatste column van het jaar ga ik dit wel doen. Het is namelijk mijn veertigste winter op de Hoge Veluwe en dan mag het best eens. Ik beloof u, een boek gaat er te zijner tijd komen, in deze column ga ik u slechts kort vermaken aan de hand van enkele vragen, meestal beginnend met wat of welk, die mij in de voorbije jaren door bezoekers zijn gesteld.       

Boommarters, al moet je ongelofelijk veel geluk hebben om dit mooie en schuwe dier te zien, sinds jaar en dag hebben zij op De Hoge Veluwe hun leefgebied. Zelf kom ik ze door het jaar heen en op verschillende plekken in het Park meestal twee of drie keer tegen en hoewel niet wetenschappelijk gestaafd, ik heb de indruk dat hun aantal in het Park de laatste jaren iets is toegenomen. Ook op Snapshot Hoge Veluwe heb ik zo nu en dan mazzel en zie mooie foto’s van boommarters. Zo’n vijftien jaar geleden was ik in juli op avondsafari toen ik in het Bunterbos een voor mij bekend kekkerend geluid hoorde. Mijn groepje was het nog niet opgevallen dus ik attendeerde hen hierop en stelde voor om voorzichtig in de richting van het geluid te lopen. Zonder de dieren te verstoren lukte dit, het gekekker kwam nog steeds vanuit de dichte begroeiing van krentenstruiken. Die avond hebben wij nog lang naar drie spelende jonge boommarters gekeken. Als aapjes hingen ze soms aan de takken.

Dit was een van de leukste herinneringen maar wanneer ik vertel over één van mijn meest bijzondere belevenissen, dan wordt ietwat verbaasd gekeken. Begrijpelijk want je zou in dit geval iets groots en meeslepends verwachten en dat is het niet. Daarentegen was deze observatie wel zo bijzonder dat ik tot op de dag van vandaag nergens een verklaring heb kunnen vinden van wat ik die ochtend in maart 1982 zag. Ik was in die tijd jachtopzichter oftewel wildschut – een functiebenaming die volgens mijn toemalige chef beter paste bij de groene mannen van De Hoge Veluwe – en had net als mijn drie collega’s de verantwoordelijkheid over een eigen controlegebied. De afworpperiode van de edelherten liep op zijn eind en in de hoop de laatste grote afworpstangen op te rapen, banjerde ik door het hoge pijpestrootje van het Zwarte Veld. Eenmaal terug op de voerplaats viel mijn oog op kleine draaikolkjes in de betonnen drinkvijver voor het wild. Daar ik hier meer van wilde weten, hurkte ik neer aan de vijverrand en zag dat duizenden watervlooien op verschillende plekken aan het rondcirkelen waren en zo met hun waterballet deze draaikolkjes veroorzaakten. Wie hier een verklaring voor heeft, mag het mij zeggen.      

Wie het Park al enkele tientallen jaren bezoekt, kan beamen dat het Zwarte Veld in al die jaren weinig is veranderd. Uiteraard is het perceel dennen aan de overzijde fiks opgeschoten en wie hier vanaf de tachtiger jaren komt, weet nog dat je er van achter een hoog raster -dat het Noordelijk Cultuurgedeelte van de Wildbaan scheidde- naar de herten op het veld moest kijken. Verreweg de grootste veranderingen heb ik in onze bossen gezien. Onder de meeste grove dennenbossen groeide in het meest gunstige geval bochtige smele – een veel voorkomende grassoort – en nog vaker was de bodem enkel bedekt met naaldenstrooisel. Een wel heel schrale bedoening voor het wild dat toen in deze bossen leefde. Maar de successie in onze bossen voltrok zich vanaf de tachtiger jaren in een rap tempo. Ik zag de natuurlijke verjonging van krent, lijsterbes, vuilboom, grove den, beuk en zelfs op enkele plekkende eik  toenemen.  Een mooi voorbeeld is het Hertenbos, waar je voorheen dwars door de grove dennenaanplant uit 1895 het Deelense Veld kon zien liggen, daar ontwikkelde zich een gevarieerde struikenetage waarin het wild zich overdag kon terugtrekken en wat hen tevens volop voedsel bood. Ook op de bosbodem zag ik verandering in de vegetatie, hier maakte de bochtige smele meer en meer plaats voor een bosbesbegroeing. Deze natuurlijke successie en de daarmee samenhangende verbeterde voedselsituatie voor onze grote herbivoren heeft er toe geleid dat halverwege de tachtiger jaren is gestopt met het jaarrond bijvoeren van het grofwild. Toen in 1994 ook de tussenrasters werden verwijderd, ontstond er een nieuwe situatie. Overal in het Park werd de natuurlijke verjonging door edelherten -waarvan de voorjaarstand tot 275 stuks was toegenomen- en andere herbivoren als ree en moeflon, weer grotendeels gesloopt.   

De impact van klimaatverandering en stikstofdepositie op onze natuurgebieden en de biodiversiteit is enorm, dat weten we inmiddels allemaal. Hoewel die effecten zich steeds sterker manifesteren, ze zijn beslist niet van de laatste jaren, al in de beginjaren dat ik op De Hoge Veluwe werkte verschenen er grote plagmachines om de vergrassing op onze heidevelden tegen te gaan. Door deze en opvolgende maatregelen, machinaal en soms in handkracht, zijn de open terreinen in het Park, zo op het eerste gezicht, de explosieve toename van het tankmos en algengroei buiten beschouwing gelaten, onveranderd gebleven. Kijk eens naar onze korstmossteppen zoals het Otterlose Zand en Pampelse Zand, deze open landschappen waar oude vliegdennen als reuze bonsaibomen staan, zouden tot bossen zijn getransformeerd wanneer niet consequent alle jonge dennen werden verwijderd. Hulde aan het leger van dennenscheerders dat sinds 1972 deze belangrijke klus voor het Park klaart.    

Mijn meest favoriete gebied, het Deelense Veld, is in al die jaren ook nagenoeg onveranderd gebleven. Nog steeds maakt dit weidse oer-Veluwse landschap aan de flank van de oostelijke Veluwestuwal contact met de vermaarde Hollandse wolkenluchten en biedt die lappendeken van natte - en droge plekken een geschikt leefgebied voor een ongekend aantal, vaak zeer zeldzame, planten en dieren. Hier kom ik ongelofelijk graag, ongeacht welk jaargetijde het is. Vanzelfsprekend ben ik er op de momenten dat de heidebeek stroomt, in het voorjaar wanneer hoog in de lucht honderden veldleeuwerikken kwinkeleren en in de herfst voor een ommetje via de Heiweg en Koningsweg in de hoop doortrekkende kraanvogels of onze wintergasten zoals blauwe kiekendief en klapekster te spotten.

Op één van de laatste dagen van het jaar staat het Deelense Veld steevast in mijn agenda. Een grauwe decemberlucht is mooi, nog beter natuurlijk een pak sneeuw, daar steekt zo’n dikke keiler mooi tegen af wanneer hij ontdekt heeft niet alleen op deze vlakte te zijn, mij nog een poos gade slaand, om uiteindelijk met zijn staart hoog in de lucht door het winters landschap te ploegen. Mijmeren op de kop van het afweergeschut, met de blik vooruit of omdat we toch aan het terugblikken zijn, mee met rendierjagers uit een heel ver verleden.  

Ik wens u een mooie decembermaand en fijne feestdagen.

Foto: Een oude foto eind zestiger jaren gemaakt, over het raster bij het Zwarte Veld.