Nieuws van boswachter Henk Ruseler: juni

Donderdag 27 mei 2021

In tegenstelling tot de afgelopen drie jaar waarin het voorjaar warm en droog inzette, hebben we dit jaar vanwege een haast continue koude noordelijke stroming lang moeten wachten op temperaturen rond of boven de 15 graden. Ook mei had een koude start, maar bij het schrijven van deze column gaat het gelukkig de goede kant op en wordt het buiten almaar groener.

Al hebben we tot de laatste dag van de meteorologische lente nog ruim een week te gaan, toch lijkt de gemiddelde temperatuur op ongeveer 2 graden kouder dan normaal uit te komen. Niet fijn voor de koukleumen onder ons, wel voor liefhebbers van frisse voorjaarskleuren groen. Dit koude voorjaar laat bomen en struiken langzamer uitlopen zodat wij langer kunnen genieten van deze mooie fase van het jaar.

We staan er onvoldoende bij stil, maar de bossen in het rijkere noorden en zuiden van De Hoge Veluwe hebben de potentie om -naast de ons zo bekende boomsoorten zoals berk, beuk, eik en den- meer dan nu het geval is, ook andere autochtone soorten te herbergen. Vooral in de lagere boom- en struiklaag komen van oorsprong soorten als hulst, wilde kamperfoelie, lijsterbes, sporkehout, ratelpopulier en de zeldzamer wilde appel voor. De nattere bosgedeelten zijn groeiplaatsen voor bijvoorbeeld zoete kers, zwarte els en boswilg.

Een dergelijk nat bosgedeelte ligt aan oostzijde van de Kronkelweg ter hoogte van de Fazanterie. In november vorig jaar schreef ik, naar aanleiding van de rapportage van Douwe van Dam, al eens over de rijkdom aan varens in het gedeelte waar wij in het najaar van 2018 met de paludicultuur zijn gestart. Nu wilde ik staande de groene tsunami eens poolshoogte nemen in het gebied en zien hoe de aanplant twee extreem droge zomers heeft doorstaan.

Dat zich binnen het elektrisch raster gaandeweg een bos ontwikkelt, is vanaf de Kronkelweg goed te zien. Waar een aantal jaar geleden nog het pijpenstrootje het beeld bepaalde, zie je dat na twee jaar uitrasteren zich een natuurlijke verjonging van berk, sporkehout, lijsterbes en boswilg ontwikkelt. Buiten het bereik van grazers staat het plaatselijk als haren op een hond, daarbuiten lukt het alleen de berk nog om enigszins op te groeien, andere loofhoutsoorten worden door vooral edelherten zo sterk aangevreten dat ontwikkeling tot een fatsoenlijke boom of struik onmogelijk is. Rijdend over de Kronkelweg onderweg naar het Dienstgebouw kom ik in de ochtend geregeld roedels van tien herten en meer tegen. Al deze monden moeten ook gevoed worden.

Binnen het raster is het bemoedigend om te zien dat de witte els, zoete kers, ratelpopulier, hazelaar en haagbeuk goed zijn aangeslagen. Hoe zij na twee zomers en een normale hoeveelheid neerslag zouden zijn gegroeid, dat blijft gissen. In elk geval zie ik amper afgestorven boompjes; de aanplant oogt ondanks de droge zomers vitaal en daartussen groeit vooral lijsterbes, acacia en braam die zich spontaan gevestigd hebben. Hier en daar staat een gewone vogelkers in bloei. Zijn ontluikende witte bloemtrossen geven niet alleen kleur aan het jonge bos, ze verschaffen insecten in het voorjaar bovenal noodzakelijk voedsel.        

Wandelend door het nattere gedeelte, zie ik niet alleen dat het aangeplante sporkehout en gagel het hier goed doet, tot mijn grote verrassing stuit ik er op een volwassen ringslang. Onder mijn uitroep ‘ga heen en vermenigvuldigt u’, verdwijnt het vrouwtje schielijk in de vegetatie.

Dankzij aanplant en de bescherming doormiddel van een wildkerend raster, ontstaat hier een bos dat wij graag op meerdere plekken in het Park zien. Loofbossen met een grote variatie aan oude- en nieuwe boom- en struiksoorten en met een omvangrijke biodiversiteit. Dat op De Hoge Veluwe de komende jaren meer van dergelijke bossen ontstaan, is zeker. Klimaatverandering en verminderde vitaliteit van bodem en bossen vraagt om een ander beleid ten aanzien van ons bos.

Zoals ik hiervoor al schreef, zijn het vooral de rijkere, oude bosgronden in het noorden en zuiden van het Park die het meest geschikt zijn voor een dergelijke omvorming. Toen rasters deze gebieden scheidden van de zogenaamde Wildbaan waardoor er edelherten ontbraken, zag je in beide gebieden veel spontane verjonging. Na het verwijderen van de tussenrasters is die, voor wat betreft loofhoutsoorten, grotendeels weer verdwenen.

Terugkeren naar een situatie van totale uitrastering van het noordelijk- en zuidelijk deel is onwenselijk, maar wat is dan de oplossing? Momenteel gaat de gedachte uit naar het nemen van twee maatregelen: het drastisch verlagen van de edelherten- en mogelijk ook reeënpopulatie in beide gebieden, in combinatie met het plaatsen van meerdere grote wildkerende rasters. Ingrijpende maatregelen om de bosstructuur te verbeteren, maar enkel op deze manier kan het bos zich spontaan verjongen en door aanplant krijgen nieuwe soorten kans zich op De Hoge Veluwe te vestigen.

Het zal nog lang duren voordat we in de schaduw van deze bossen van de toekomst kunnen wandelen. Voor traag groeiende houtsoorten geldt immers het spreekwoord: boompje groot, plantertje dood. Maar geen nood, wie nu naar buiten gaat, kan in de loofbossen van het Park dankzij lage temperaturen en hoge neerslagcijfers genieten van een groene tsunami zoals wij die al enkele jaren niet hebben meegemaakt.