Nieuws van boswachter Henk Ruseler: februari

Dinsdag 01 februari 2022

De Hoge Veluwe kent een grote verscheidenheid aan bewoners. Zo zijn er bewoners met een zogenaamde home range, of in gewoon Nederlands, een activiteitsgebied waar bijvoorbeeld een vogelpaar hun dagelijkse activiteiten uitvoert, zonder dat het gebied verdedigd wordt tegen soortgenoten. Ook onze edelherten en wilde zwijnen hebben een home range. Afhankelijk van de voedselsituatie en beschikbare ruimte is het een middelgroot gebied van enkele honderden hectares, waarbinnen zij, afgezien van catastrofes zoals grote bosbranden, hun gehele leven vertoeven.

Foto 1: De Pampel in 1969.

De leefgebieden van verschillende roedels hinden en kalveren of rottes met zeugen en biggen overlappen elkaar vaak. De mannelijke edelherten verlaten in augustus hun vertrouwde stek om elders in het Park (soms wel tien kilometer verderop) op zoek te gaan naar de vrouwtjes, waarna ze na de bronstperiode weer terug keren op hun oude stek. Een tijdelijk nomadisch bestaan dus. Onze moeflons leiden het hele jaar door een zwervend bestaan. De kudden die, onder de meest voorkomende zuidwester windrichting, normaliter in de omgeving van het Bosje van Staf leven, trekken subiet de Wildbaanweg over zodra de wind uit het oosten of noorden gaat waaien. Hierdoor kun je ze vaak al dezelfde dag bij de wildobservatie Millelamel treffen.

Ook onze reeën hebben een home range, maar vanwege hun onverdraagzame karakter jegens soortgenoten, heet dit een territorium. Logisch wanneer je zulke hoge eisen aan je voedsel stelt (het moet eiwitrijk en makkelijk verteerbaar zijn), dan wil je dit niet delen met soortgenoten. Overigens deelt de bok zijn territorium wel met één of meerdere geiten en is de grootte en plek afhankelijk van de voedselsituatie, en zijn status op de hiërarchische ladder. Meer dan eens heb ik een jonge, weinig imposante bok tijdens zijn ontwikkeling naar volwassenheid zien verkassen naar een gebied met veel meer voedsel. Zo’n jonkie had zonneklaar promotie gemaakt. Bokken op hoge leeftijd heb ik met dezelfde gang een positie terug zien maken. Ze werden verdrongen naar minder geschikte biotopen.

Onder onze avifauna vind je blijvers, wegtrekkers, wintergasten en toevallige passanten. Zo blijft een ravenpaar elkaar niet alleen hun hele leven trouw, wanneer er geen verstoring plaatsvind zullen zij jaren achtereen ook hetzelfde nest gebruiken. Een deel van onze broedvogelsoorten vindt in de winter te weinig voedsel op De Hoge Veluwe en trekt naar zuidelijker gebieden, weer andere komen vanuit hun noordelijk gelegen broedgebied juist naar het Park om hier te overwinteren. Tot slot zijn er de toevallige passanten, die er voor kiezen om hier slechts voor kortere tijd te verblijven. Dat kan zijn omdat ze op doortrek zijn en ze hier even bijkomen, of het is zoals bij de zeearend, die vanaf 2006 gelukkig weer op steeds meer plekken in Nederland broedt, waarbij de -veelal nog niet volwassen exemplaren- hebben ondervonden dat het op De Hoge Veluwe goed toeven is.

Ook onder het kleine grut heb je honderden soorten die min of meer plaatstrouw of juist reislustig zijn. Het gaat mij te ver om daar in deze blog dieper op in te gaan, er blijft echter wel één categorie Parkbewoners over die ik hier graag wil bespreken. Voor deze kleine populatie ontbreekt een wetenschappelijke term, dus heb ik ze eigenhandig onder ‘plakkers’ gerangschikt. Dit zeer selecte gezelschap is zo verzot op hun plek in het Park, dat ze er meestal met geen mogelijkheid weg te branden zijn. Tijdens de eenenveertig jaar dat ik voor De Hoge Veluwe werk, heb ik er verschillende gekend. Sterker nog; ik reken mijzelf tot kampioen ‘plakker’!

Net als al mijn collega’s die het in het verleden betrof, was het aanvaarden van een functie als jachtopzichter of boswachter bij het Park aanleiding om één van de dienstwoningen te betrekken, zo ook voor mij. Als eenentwintigjarige wildschut van De Hoge Veluwe, dit was in die tijd de officiële, alleen door het Park gebruikte, benaming voor de functie jachtopzichter, kwam ik 1 april 1981 op de Pampel wonen. Wie de plek kent, en dit zullen de meesten van jullie zijn, zal begrijpen dat ik mij een bevoorrecht jongmens voelde. Midden in één van de mooiste natuurgebieden wonen, dat wil toch bijna iedereen!

Mijn eigen buurtschap, ver van de bewoonde wereld, een plek waar het ’s avonds pikkedonker werd en waar je zeker in de eerste twintig jaar, na sluitingstijd van het Park geen verkeer hoorde, maar de roep van de bosuil of een vos. Toch heb ik mij er nooit en te nimmer eenzaam gevoeld en dat was niet alleen te danken aan mijn wilde buren, over hun aanwezigheid heb ik in de afgelopen jaren verschillende malen geschreven. Bovenal waren daar mijn vrienden van het Kröller-Müller Museum, wat een feest om naast dit wereldberoemde museum te wonen en om in de beginjaren het privilege te hebben om na sluitingstijd door de beeldentuin te mogen wandelen. Om uitnodigingen te ontvangen voor openingen van de meest uiteenlopende, vaak prachtige tentoonstellingen, de Zwoele Zomeravonden in de Beeldentuin en om als buur aan te sluiten bij diverse personeelsavonden.

Foto 2: Buitenrit vanaf de Pampel 1985.

Ook was het bedrijfsgedeelte van de Pampel lange tijd het honk van de Vereniging Vrienden van De Hoge Veluwe en trof ik daar wekelijks onze “dennenscheerders” en leden van de vele andere werkgroepen. Er werden Pampellezingen georganiseerd, Vriendenwandelingen en niet te vergeten het oliebollenfeest tegen het einde van het jaar. Dat mijn woongedeelte tot in het nieuwe jaar naar oliebollen en appelflappen rook deerde mij niet, wij waren vrienden van elkaar.

Slechts één maal heb ik in het nachtelijk uur de deur van De Pampel met enige schroom geopend en dat was 12 december 1988. Die avond was ik op visite bij vrienden in Apeldoorn en daar vernam ik dat er drie schilderijen van Vincent van Gogh uit het Kröller-Müller Museum waren geroofd. Op weg naar huis werd ik voor de ingang Hoenderloo door een politieagent tegengehouden. “U mag nog niet naar bed”, zo verordonneerde de diender. “Er wordt vanuit de lucht met infrarood naar mogelijke sporen van daders gezocht”. Toen ik uiteindelijk rond twee uur bij de Pampel arriveerde, heb ik alvorens te gaan slapen, bewapend met staaflantaarn en gummistok, eerst alle kamers, kasten en andere potentiële schuilruimten geïnspecteerd. De Pampel leek mij, zo dicht bij het Museum gelegen, dé uitgelezen plek voor een voortvluchtige bandiet om zich te verschansen. Gelukkig, ik had het mis.

Wonen op zo’n bijzondere locatie midden op De Hoge Veluwe, een huisplaats die reeds op een kaart uit 1570 staat vermeld, daar is reusachtig veel over te vertellen. De Pampel, waar Constantijn Huygens in 1677 vermoedelijk heeft overnacht en de boerderij vervolgens in een pentekening vereeuwigde, de plek waar ruim honderd jaar later een Frans garnizoen gelegerd was en een iets zuidelijker gelegen hoge duintop door de lokale bevolking werd aangeduid als “die berg, daar bij de Fransen”, waardoor hij later de naam Franse Berg kreeg. Het is ook de plek waar Anton Kröller in het begin van de vorige eeuw zijn oog op liet vallen en het verenigde met zijn landgoed “De Hooge Veluwe”. De Pampel was ooit de woonplek van schrijver en zeer bevlogen natuurhistorisch medewerker van De Hoge Veluwe Albertus Bernard (A.B) Wigman, en vanaf de herbouw, eind jaren vijftig tot aan het voorjaar van 1981 de woonplek van mijn gewaardeerde collega jachtopzichter en schilder, Jacques Planta en zijn vrouw Jopie.

Mijn verhaal op de Pampel begon bijna eenenveertig jaar geleden, wat een fantastische tijd heb ik er gehad en gezien het aantal jaren, durf ik best te beweren dat ik één van de langstzittende bewoners van deze huisplaats ben geweest. Een echte ‘plakker’ zogezegd.

Echter zoals het spreekwoord zegt; regeren is vooruitzien, zodoende wilde ik absoluut niet wachten tot het moment van mijn pensionering. Deze maand sla ik voorgoed de deur van de Pampel achter mij dicht en verhuis naar een appartement aan de rand van Apeldoorn. Dus niet naar de Maasoever in Rotterdam, daarvoor zijn, bij nader inzien, al mijn vrienden hier op de Veluwe mij te lief. Noem het een ‘second best’ locatie, maar wel één met een grandioos uitzicht over de Veluwse bossen en niet onbelangrijk, op een steenworp afstand van Kroondomein Het Loo. Het gebied waar het voor mij allemaal begon en waaraan ik net als De Hoge Veluwe mijn hart heb verpand.

Foto 3: Stangenshow op mijn gazon voor de Pampel voorjaar 1982.